Marie (19) had een eetstoornis: ‘het ging beter van zodra ik stopte met vechten om mezelf graag te zien’

1 op 5 jongeren heeft een eetstoornis. Ook Marie (19) worstelde vijf jaar met anorexia en boulimia. ‘Het was een coping mechanisme omdat ik niet goed in m’n vel zat.’ Nu studeert ze sociaal werk en gaat het veel beter: ‘Ik beschouw mezelf als genezen.’

‘Mijn eetstoornis ontwikkelde zich geleidelijk aan toen ik in het eerste of tweede middelbaar zat. Ik worstelde al langer met een depressie en thuis lag er veel focus op hoe je eruitziet. In de puberteit verandert je lichaam en dat is lastig. De depressie en het feit da ik niet goed in mijn vel zat, waren triggers om een eetstoornis te ontwikkelen. Het was een coping mechanisme .’

‘Mijn eetstoornis heeft verschillende vormen aangenomen. Eerst had ik atypische anorexia, ik at heel beperkt maar mijn gewicht was nog oké. Daarna is mijn gewicht snel naar beneden gegaan en voldeed ik wel aan de voorwaarden voor anorexia. Nog later is mijn eetstoornis veranderd in boulimia met tussendoor periodes van heel beperkt eten.’

Gewoon gewicht verliezen

‘Ik heb zo’n vijf jaar geworsteld met mijn eetstoornis. In het begin had ik wel door dat er dingen veranderden in mijn eetpatroon, dat ik minder goed bezig was. Maar ik zag het niet meteen als iets negatiefs, ik wilde gewoon wat gewicht verliezen. Het was iets wat ik goed kon. Als ik was afgevallen kreeg ik complimenten van mensen dat ik er goed uitzag, dus ik kreeg bevestiging van mijn omgeving.’

‘Tijdens die periode volgde ik een dagbehandeling in kinderpsychiatrie. Mijn ouders en hulpverleners hadden beiden door dat ik geen goede relatie meer had met eten. Ik at niet elke maaltijd mee en legde meer focus op mijn gewicht. Toen zij me erop wezen dat ik te snel gewicht verloor, besefte ik dat ik een probleem had waar ik niet zomaar uit zou raken en waar iets mee moest gebeuren Ik werd op de wachtlijst geplaats om opgenomen te worden in een gespecialiseerde kliniek voor eetstoornissen.’

‘Op het moment dat er een plaatsje vrijkwam, ging het goed met me dus besloot ik me niet op te laten nemen. Toen het weer slechter ging zocht ik zelf hulp. Ik kwam terecht bij ANBN, een vzw die zich inzet voor mensen met een eetstoornis en hun omgeving. Zij hebben op verschillende plaatsen inloophuizen, ook waar ik woon is er zo een. Elke woensdag organiseren ze er inloopmomenten waar je vrij kan binnenwandelen. Iedere woensdag dacht ik: Vanmiddag ga ik! Tot ik er op een dag echt naartoe ging.’

Een moeilijke stap

‘Ik had de neiging om alles te minimaliseren. Ik zei tegen mezelf dat ik geen probleem had, ik verstopte het ook voor mijn ouders. Ik deed alsof die eetstoornis niet bestond. Maar de stap nemen om toch naar ANBN te gaan, is ook aan jezelf toegeven dat er wel iets aan de hand is en dat er iets moet veranderen. Dat was een moeilijke stap, maar de eerste stap naar verandering.’

‘Bij ANBN wezen ze me de weg naar een diëtist en om de twee weken ging ik naar een praatgroep. Daar leerde ik mijn beste vriendin kennen, we hebben veel aan elkaar omdat we elkaar begrijpen. Ik had er ook gesprekken met een ervaringsdeskundige, iemand die vroeger ook een eetstoornis heeft gehad. Dat is zeer nuttig, want hoewel je omgeving alles goed bedoelt, begrijpen ze nooit echt 100 procent wat je meemaakt. Zo’n ervaringsdeskundige wel, die heeft hetzelfde meegemaakt.’

Goed zoals ik ben

‘Nu gaat het veel beter met me, het is een lang traject met ups en downs geweest. Ik beschouw mezelf als hersteld. Dat wil niet zeggen dat ik geen gedachten meer heb zoals: je hebt vandaag veel gegeten, zou je niet beter een maaltijd overslaan? Of kom eens uit je luie zetel om te gaan sporten of niemand vindt je leuk want je bent te dik. Op zich zijn het gedachten die veel mensen wel eens hebben, maar ik moet er toch elke keer tegen vechten. Telkens weer moet ik zeggen dat ik goed ben zoals ik ben. Ik heb geleerd om alles te relativeren. Ook al weeg ik iets meer of heb ik veel gesnoept, ik voel me wel beter. Ik heb ook veel dingen teruggekregen. Ik laat die gedachten mijn dag niet meer bepalen.’

‘Ik heb ook geleerd om neutraal naar mijn lichaam te kijken het doet zoveel voor me. Ik kan wandelen en lachen, sporten of de hele de dag slapen. Mijn lichaam houdt me in leven. Ik hoef mezelf niet elke dag graag te zien. Natuurlijk zijn er dagen dat ik beter met mijn lichaam kan omgaan dan op andere. Sinds ik gestopt ben met vechten om mezelf graag te zien, vond ik vrede.’